Celandine (Chelidonium majus)
De geelbloemige IJsbloem is inheems in de gematigde en subtropische zones van Europa en Azië. Het behoort tot de papaverfamilie. Het bovengrondse kruid wordt gebruikt bij de bloei.
Celandine is een alkaloïde geneesmiddel met krampstillende eigenschappen. De waardevolle bestanddelen zijn 0,6-1 procent alkaloïden, cafeïnezuur, flavonoïden en carotenoïden.
De plant werd al in de oudheid gebruikt om geelzucht te behandelen. Het gele melkachtige sap werd uitwendig gebruikt om wratten te behandelen. In de kruidenboeken van de Middeleeuwen werd celandine ook aanbevolen bij geelzucht en als pijnstiller bij kiespijn en galblaasaandoeningen. Later werd het kruid ook inwendig gebruikt als laxeermiddel en om het plassen te stimuleren, terwijl kompressen en infusies werden gebruikt om verharde klieren en chronische uitslag te behandelen.
Tot in de 20e eeuw werd celandine aanbevolen als favoriete leverremedie. Tegenwoordig is dit grotendeels verlaten vanwege het gevaar van bijwerkingen, omdat de werking van de alkaloïden in celandine relatief sterk is. Ze zijn ook onderhevig aan grote schommelingen in het spectrum. Daarom wordt aanbevolen om voor inwendig gebruik gestandaardiseerde preparaten te gebruiken volgens de instructies van een arts, om vergiftiging te voorkomen. Uitwendig gebruik daarentegen is veilig.
De spasmolytische werking van deze geneeskrachtige plant op de spieren van het bovenste deel van het spijsverteringskanaal, de galstimulerende, licht pijnstillende en ontstekingsremmende werking zijn wetenschappelijk bewezen. Het melkachtige sap van de celandine heeft een antiviraal potentieel, wat het gebruik als wrattenmiddel verklaart.